En de stadhouder, antwoordende zeide tot hen: Welken van deze twee wilt gij, dat ik u zal loslaten? En zij zeiden: Barábbas.

Matthéüs 27: 21

BARÁBBAS OF JEZUS

In het paradijs hebben wij ons oor geleend aan de duivel. Hoewel goed geschapen heeft het ons niet goed gedacht om God in dankbare erkentenis te houden. Toen ik voor de keuze stond: God of de duivel, het Leven of de dood, de Liefde of de haat, heb ik vrijwillig en moedwillig voor de laatste gekozen!

Dat is wat: voor de duivel gekozen! Jezus noemt de duivel een moordenaar. Hij gunt u het leven niet. Hij gunt u zeker het genadeleven niet. De verborgen omgang met God, de verzoening met God door Christus, daar komt hij op af. Ja, uw tegenpartij de duivel gaat rond als een briesende leeuw, zoekende wie hij zou mogen verslinden. En juist een begenadigd kind van God moet het inleven welke vreselijke vijand hij binnengelaten heeft in de stad mensenziel, in de wereld waarvan God Zelf getuigde, dat hij zeer goed was.

We hadden beter kunnen weten. Maar de val is een feit. De keuze is gedaan. En als we het nu eens over mochten doen? Dan zouden we zonder hartvernieuwende genade dezelfde keus doen. Voor de duivel en tegen God, onze barmhartige Schepper en Weldoener, Die te prijzen is tot in der eeuwigheid.

Het lijdensevangelie legt er getuigenis van af. Pilatus noch Herodes hebben schuld in de Mens Jezus gevonden. Alle getuigenissen waren vals. Het pleit voor deze heiden Pilatus, dat hij voorkeur had voor Jezus. Toch durft Pilatus Jezus niet zondermeer los te laten. Pilatus hinkt op twee gedachten. Hij vreesde voor zijn geweten en hij vreesde voor het volk. Hij zocht zich voor zijn geweten te verontschuldigen en de mensen te behagen. Daarom stelde Pilatus ten slotte het volk voor de keuze: welke van deze twee? Barábbas of Jezus? Daar stond Jezus zwijgend en gebonden. De Schrift moest vervuld worden: Hij is met de misdadigers gerekend. Barábbas of Jezus. Een duivel op tweetal met God. De dood op tweetal met het Leven. Adams kinderen mogen kiezen. Barábbas of Jezus? Welke van deze twee? Maar Barábbas was toch een moordenaar? Ja, een zoon van hem die moordenaar is van de beginne. Hij wachtte op zijn doodvonnis. Dat was rechtvaardig. Dat eiste het recht van God. En Jezus is het Leven. Waar Hij kwam moesten de doodsschaduwen wijken. Het volk mag kiezen. En zij kozen allen voor Barábbas en tegen Jezus.

Wat zal ik dan met Jezus doen? Laat Hem gekruisigd worden, dat wil zeggen, laat Hem sterven, laat Hem vervloekt worden. Dat is de dank voor het vele zware werk dat Hij voor dit volk bewezen had. Gekomen tot de Zijnen met stromen van zegen. Maar de Zijnen hebben Hem niet aangenomen. Vijanden geworden in Adam. Vijanden gebleven tot in de kruisdood van Jezus toe.

Welke van deze twee? En zij zeiden: Barábbas en laat Jezus gekruisigd worden. Het is in Jeruzalem in de stad van God geschied. Het zou ook in onze straat kunnen gebeuren. Want er is niemand die verstandig is en niemand die God zoekt. Allen bittere vijanden geworden van God en Jezus Christus, van het heerlijke werk van de Heilige Geest. Kom, onderzoek uw leven eens. Christus is voor vijanden gestorven. Hebt u ontdekt een vijand van God te zijn? Heeft de Heere het u door Zijn Geest doen verstaan dat u eens de verkeerde keus hebt gedaan? Een keuze die ons zonder Gods genadig ingrijpen eeuwig zal berouwen.

Hoe nodig is het de onberouwelijke keuze te doen voor God in Christus en tegen de duivel, voor het Leven en tegen de dood. Is dat nog mogelijk voor een vijand van God en Jezus Christus? Zit de vijandschap niet te diep? Ach, verwacht het maar nooit van die 'vrije wil'. Roep Hem aan in de dag der benauwdheid en Hij zal er u uithelpen en gij zult Hem eren! O, nooit te slecht voor Jezus. Wel te goed. Hij kent uw harde hart, dat voor Hem nooit meer kan kiezen. Maar hoort u Zijn stem niet? Hij komt uit de nooit begonnen eeuwigheid. Hij roept het Zijn Vader toe: Ik kom om Uw wil te doen.

En wat is Gods wil? Dat vijanden op de dag van Zijn heirkracht overwonnen worden, dat zij buigen in het stof en wenende uitroepen: Wat wilt Gij dat ik doen zal.


Ds. L.W. van der Meij