…Ik hef mijn ogen op naar de bergen, vanwaar mijn hulp komen zal. Mijn hulp is van de HEERE, Die hemel en aarde gemaakt heeft.

Psalm 121: 1b, en 2

 

HULP VAN BOVEN

Dit zijn enkele woorden uit een reislied. Op de hoogtijdagen in Israël ging men op reis naar de stad Jeruzalem. Daar stond de tempel. Daar openbaarde Zich God op een rijke wijze. Dat werd niet door iedereen verstaan. Alleen de ware gelovigen verstonden het. Er waren veel meelopers. Die zijn er altijd geweest. Die zullen er wel blijven ook. Het zijn mensen, zoals Paulus daarover schrijft, die de gedaante van godzaligheid hebben, en de kracht daarvan verloochenen. Zo zijn geloof en ongeloof altijd samen op reis. Dat is buiten de kerk zo en ook in de kerk. Geloof en ongeloof samen op weg. Waarheen? Naar het aardse Jeruzalem? Dat heeft in deze tijd weinig betekenis meer. Naar het Jeruzalem dat Boven is? Het ware te wensen dat dit van elke reiziger gezegd kon worden. Eén ding is zeker. Men is samen op reis naar de eeuwigheid. Slechts weinigen geloven dit en nog minder mensen geloven dit in der waarheid. Want het historisch geloof beaamt deze dingen wel, maar beseft in werkelijkheid deze dingen niet. Beseffen wij het? De reizigers in het Oude Testament op weg naar Jeruzalem, waren tijdens hun reis aan veel gevaren blootgesteld. Gevaren in natuurlijk opzicht. Men kon door wilde dieren worden overvallen. Dat kon ook door struikrovers gebeuren. Er waren ook gevaren in geestelijk opzicht. Want de reizigers naar Sion waren mensen van gelijke bewegingen als alle anderen. De duivel ging ook mee. De wereld achtervolgde hen ook en het eigen boze hart bleef echt niet thuis, als men de reis naar Jeruzalem ging maken. Daarom hadden zij hulp nodig. Zij konden het alleen niet aan. Zulke mensen zijn er nog. Gelukkig, zij beseffen dat zij door gevaren worden omringd. Doodsgevaren! Zij zijn er in eigen kracht niet tegenop gewassen. Zij hebben van zichzelf geen geweer in de strijd. Zij moeten geholpen worden. Behoort u daar ook toe? Die gans hulpeloos tot Hem gevloden komt, zal Hij ten Redder zijn.

 

Zo was het met de vrome pelgrims gesteld. In onze tekst wordt ervan getuigd: ‘ik hef mijn ogen op naar de bergen vanwaar mijn hulp komen zal. Het is natuurlijk duidelijk dat deze reiziger het niet van de bergen als zodanig verwachtte. Want dat zijn grote gevaarten, geweldige bouwwerken – van God! Maar hulp bieden konden zij niet, en kunnen zij niet. Het ongeloof verwacht het wel van de bergen, van alles wat groot en hoog is in de wereld. Maar niet van God, Die boven alle bergen hoog verheven is. Arme mens, die tot de bergen zijn toevlucht neemt. Men doet het nu reeds tevergeefs, en zal het straks zeker tevergeefs doen als men in de jongste dag zal zeggen tot de bergen: ‘Valt op ons, en verbergt ons van het aangezicht Desgenen Die op de troon zit.’ Als er staat dat de dichter het toch van de bergen verwachtte, dan moet men bedenken dat hij het oog had op de tempel. Daar woonde God. Daar openbaarde Zich God. Hij was heilig en rechtvaardig. Maar in de offers die gebracht werden was Hij ook barmhartig en zeer genadig en groot van goedertierenheid. Die grote, goede, onbegrijpelijke God, is ook de Almachtige! Hij is de Schepper van hemel en aarde. Daarom staat er ook in het vervolg: ‘Mijn hulp is van de HEERE, Die hemel en aarde gemaakt heeft.’ Wie de Heere tot zijn hulp heeft is gelukkig.

Zalig hij, die in dit leven,

Jakobs God ter hulpe heeft;

Hij die door de nood gedreven,

Zich tot Hem om troost begeeft;

Die zijn hoop in ’t hach’lijkst lot,

Vestigt op de HEER’, zijn God.

Want:

’t Is de HEER’, Wiens alvermogen,

’t Groot heelal heeft voortgebracht;

Die genadig uit de hoge,

Ziet, wie op Zijn bijstand wacht,

En aan elk, die Hem verbeidt,

Trouwe houdt in eeuwigheid.

 

Waar verwacht u hulp vandaan? We zijn op reis naar de eeuwigheid. God is in Christus Jezus van eeuwigheid tot eeuwigheid Dezelfde, voor een ieder die al zijn hulp en kracht alleen van Hem verwacht. Die wordt niet beschaamd. In dit leven niet en ook in het toekomende niet. Het geloof weet dat. Het geloof ervaart dat. Zij worden door de Heere met kracht omgord. En gaan zo van kracht tot kracht steeds voort. Elk hunner zal in het zalig oord van Sion haast voor God verschijnen. Wie dat geloofsgeheim kent, kan zonder verschrikken voor God verschijnen. Kent u dat geheim ook? En zo niet… wee u dan!

 

Ds. H.C. van der Ent. 1918 – 1997