”…en Hij zal het oor tot mij neigen”!

Psalm 77: 2 slot

 

Des HEEREN werken zijn zeer groot…”! Dat wordt in deze Psalm heel duidelijk. Asaf spreekt van de machtige daden door de God van Israël. We lezen het in vers 15 tot 20. God verloste Zijn volk uit de slavernij van Egypte. Hij leidde Zijn volk door het droge en stortte de omhooggedreven muren van water terug over Farao en al zijn volk. De doorgang voor het volk werd de doodsgang voor haar vijanden. Zo wordt ons in Psalm 77 de weg gewezen. Wanneer we het eerste gedeelte van de Psalm lezen zie we een treurende en soms bijkans wanhopige Asaf. Zijn ziel is overstelpt(4), verslagen(5) verstoten(8). Zou God Zijn genâ vergeten, nooit meer van ontferming weten?!

Hoort u misschien hier niet meer Asaf, maar u zelf spreken? Zouden deze bange Woorden uw woorden kunnen zijn? U doet wat Asaf deed in vers 2 en 3. Maar toch blijft het zo en er verandert niets. U voelt zich van God verlaten. U bidt wel, maar God antwoord niet. Lees dan nog eens die eerste verzen van Psalm 77. Lees en overdenk ze en maak ze (weer opnieuw) tot uw gebed. Heel bijzonder ook de Woorden: ”en Hij zal het Oor tot mij neigen”. Asaf voelt het niet en Hij begrijpt het niet. Hij voelt zich ellendig (uitlandig). In Asaf, dat is in zijn vlees woont geen goed. Hij kan er net zo goed mee ophouden. Het helpt toch niet. Maar, u die zich hier in herkent! De Woorden: ”en Hij zál het Oor tot mij neigen” zijn geen gevolg van Asafs eigen werk, maar vrucht van Gods genade in hem! Die geloofsbelijdenis die in vers 2 op zijn lippen komt is, bij alles wat Asaf doormaakt, kenmerkend voor het werk van de Heilige Geest. Wanneer u dan ook, ondanks alle teleurstelling, ondanks elke duisternis, het niet na kunt laten Asafs belijdenis mee te belijden, is dat Gods werk in u. Al voelt u zich eenzaam en verlaten, een ding is zeker: ”Hij zal het Oor tot mij neigen”. En zo wordt Asaf, geleid tot wat hij belijdt in vers 11: ”Dit krenkt mij, maar de Rechterhand des Allerhoogsten verandert”. Hier is geen ongeloofstaal. Maar opnieuw geloofstaal. Asaf ziet met “dit krenkt mij” niet naar de HEERE, maar naar zijn eigen woorden in vers 10: ”Heeft God vergeten genadig te zijn”. Die woorden krenken hem alsof hij erdoor wil zeggen: ”Hoe kwam ik erbij om zo van God te durven spreken”! En door de woorden: ”de Rechterhand des Allerhoogsten verandert”, bedoelt Asaf niet te zeggen, dat je op God niet aankunt omdat Hij voortdurend anders doet dan Hij belooft. Nee! Asaf bedoelt met deze woorden, dat hij God niet kan narekenen, dat de wegen van de HEERE hoger zijn dan de zijne. En zo verstaan, begrijpen we ook vers 12: ”Ik zal de daden des HEEREN gedenken, ja, ik zal gedenken Uw wonderen van ouds her”. Ik doe er beter aan, bedoelt Asaf hier, om niet te proberen God te begrijpen, maar om te zingen: ”k ‘Zal gedenken hoe voor dezen ons de HEER’ heeft gunst bewezen. ‘k zal de wond’ren gadeslaan die Gij hebt van ouds gedaan, ‘k zal nauwkeurig op Uw werken en derzelver uitkomst merken. En in plaats van bitt’re klacht, daarvan spreken dag en nacht”. Want “heilig zijn o God Uw wegen”(14) En zie dan, ja zie er niet aan voorbij, hoe de geloofsbelijdenis die boven deze meditatie staat zichtbaar wordt, door Gods genade, in Asaf. Het geheim? “Mijn stem is tot God en ik roep; mijn stem is tot God en Hij zal het oor tot mij neigen”.

 

Ds. J. Bos