Meditatie 

TIJD VOOR MEDITATIE!?

Wanneer we de woorden die boven deze overdenking staan, los van het verband van de Psalm waaruit ze genomen zijn op ons laten inwerken, dan kan iedere ware gelovige zich er wel iets bij voorstellen. Misschien schiet u onmiddellijk de regel van een andere Psalm in gedachten: “Hoe zoet zijn mij Uw redenen geweest! Geen honing kon het gehemelte beter smaken.” En de toepassing is spoedig gemaakt. Wat ligt er een zoete vreugde in het overdenken Wie de Heere is en vooral Wie Hij voor ons is. En tegelijk: wij komen daar ook wanneer wij de Heere mogen kennen, veel te weinig aan toe in onze gejaagde tijd en door alles wat onze harten en hoofden in beslag neemt.

De woorden boven deze meditatie staan echter in een bepaald kader. Ze horen tot het slotakkoord van Psalm 104, een Psalm die vaak ten onrechte wordt getypeerd als een ‘natuurpsalm’. De onbekende dichter bezingt immers niet de grootsheid van de natuur, maar de majesteitelijke schoonheid en heerlijkheid van de schepping, van  Góds schepping en daarin van de grote Schepper, Die dit alles met zoveel wijsheid heeft gemaakt. Terecht is er op gewezen dat we in deze Psalm de lijnen van Genesis 1 en 2 terug vinden. Hier is een mens aan het woord, die achter het geschapene de hand van de grote Kunstenaar en Bouwmeester van dit alles heeft leren zien. Hij verlustigt zich er in. Hij gaat er van zingen omdat zijn woorden tekort schieten.

Wanneer wij de woorden van onze tekst tot zover hebben verstaan, zouden we al een paar vragen kunnen stellen Actuele vragen midden in deze zomerse vakantietijd. Velen van ons trekken er immers op uit. Ze gaan de natuur in. Ze wandelen door de bossen, staan aan de voet van majestueuze bergen, zien hoe de zon ondergaat in de eindeloos voortrollende zee. Ze zien de plantenwereld en de dierenwereld, in het groot en in het klein, net als in deze Psalm bezongen wordt. Maar ziet u en zie jij in en achter dit alles ook de hand van de grote Schepper aller dingen? Verlustigen wij ons in het werk van Zijn handen? Komen we onder de indruk van het majesteitelijke en het schone van Zijn werk; van de wijsheid waarmee het alles is gemaakt en op elkaar is aangelegd? Zingt het in ons hart en klinkt het uit onze mond voor de oren van ons reisgezelschap: “O Heere, onze Heere, hoe heerlijk is Uw Naam over de ganse aarde”?

Ik ga een stap verder. Wij komen immers mensen tegen

– misschien horen wij zelf tot die mensen -, die zeggen: als je alles om je heen ziet dan moet je toch wel geloven dat er een schepper is, een god (let op de kleine letters!). Dat kan toch niet zomaar zijn ontstaan! Een dergelijke redenering staat echter ver van de woorden van Psalm 104 af. Het wezenlijke, dat deze Psalm onderscheidt van allerlei wereldse natuurliederen, ontbreekt er aan! De dichter zingt niet van een onbekende God als hij zegt: “Mijn overdenking van Hem zal zoet zijn”. U merkt ook wel dat hij van de verwondering over de werken van de Schepper bij de Schepper Zelf is terecht gekomen. Zijn gedachten zijn gericht op Hem Die dit alles zo wonderlijk gemaakt heeft. En die God kent hij niet slechts als de grote Schepper aller dingen. Hij noemt Hem de HEERE (let op de hoofdletters), de God Die Zijn verbond met Zijn volk heeft opgericht, De God van Abraham, Izaäk en Jakob, Die er is ten behoeve van Zijn volk, Die Zijn volk verlost en leidt en dat werk ook voleindigt. Dat is de diepste toon in onze tekst: Die God is onze God, God van volkomen zaligheid! Zoals de belijdenis het nieuwtestamentisch verwoordt: de eeuwige vader van onze Heere Jezus Christus. Of zoals een engels lied het zingt: “This is my Father’s world”. (vertaald: Dit is mijn Vaders wereld.) Hier zingt iemand die niet alleen oog heeft gekregen voor de Geest, Die als Gods adem het gelaat van de aarde vernieuwt (vers 30), maar die door dat vernieuwende werk van de Geest een nieuw hart heeft gekregen en nieuwe ogen en een nieuwe mond.

Mag ik u en jou vragen: kijken wij zo om ons heen en blijkt daaruit dat wij nieuwe mensen zijn geworden? Zien wij de schoonheid en de majesteit van de schepping als werk van die God, Die om Christus’ wil mijn God en Vader wilde worden? Voelen wij de pijn van onze zonde, die zoveel van dat mooie heeft stuk gemaakt? Herkennen we iets van het zuchten van de schepping naar het volmaakte dat komt als alle dingen nieuw worden?

“Mijn overdenking van Hem zal zoet zijn!” Een echte gelovige kent iets van dat zoete in de ontmoeting met de Heere in de werken van Zijn handen. Die kent ook iets van het verlangen dat uit deze woorden spreekt: dat de Heere Zich zal verlustigen in onze aanbidding bij de aanschouwing van Zijn werken. Zo kan de tekst ook vertaald worden: dat die overdenking van mij Hem zal behagen. Om Hem gaat het immers, om de eer van Zijn Naam, om de Schepper Die Vader is en Zijn Zoon gegeven heeft opdat zondaren tot Zijn kinderen aangenomen zouden worden en de aarde mogen beërven.

Wie dat geheim kent, wie deze God leert kennen, stemt in met de Psalmist: “De hemelen vertellen Gods eer en het uitspansel verkondigt het werk Zijner handen”. Maar die eindigt zijn overdenking met een gebed. “Laat U mijn tong en mond en

’s harten diepste grond toch welbehaaglijk wezen.”

Ik wens u de ervaring van de zoetheid van dit mediteren in deze weken van harte toe.

 

Ds. J. Westerink